mijn jeugdheld

Wie kent dat niet? Iemand tegen wie je op kijkt als je nog jong bent? Iemand die jouw echte held is, en waar je een voorbeeld aan wilt nemen. Voor mijn broers en mij was dat Pietje. Pietje Bell uit Rotterdam.

Op de tafel in de hoek van de kamer ligt hij, vergeeld, gerafelde kaft en zelfs de rug heeft het moeten ontgelden. De titel van het boek is weggevaagd. Maar voorop is nog wel een wazige lachende snoet te zien. 'Uit de overlevering'zei mijn vader toen hij ermee aan kwam zetten.
Wij, dat waren mijn drie broers en ik, keken elkaar aan;'het ging gebeuren'
Want de vrijdagavond was voor ons Pietje Bell voorleesavond.
De hele serie had mijn vader en hij las het ons dan ook met smaak voor.
Jozef Geelman had bij mijn vader een vroom limburgs dialect en vader Bell kwam uit Drenthe aan pa's stem te horen. Tante Cato, woonde naar mijn idee naast Soestdijk en was dikke vriendinnen met Juliana.
Mijn moeder had tranen in haar ogen van het lachen, en zei dan ;'praat ze zo?' 'Ja'zei mijn vader, 'zo praat ze'en las weer verder.
Mijn vader maakte van de Rotterdamse deugniet een jongen om van te houden. Een held, een doorzetter, een jochie met het hart op de goede plek.
Iemand die wij als ons grote voorbeeld zagen. Iemand de je na moest volgen. Tot een van mijn broers boven uit het raam klom en in de bruidsluier bleef hangen. Een voorbijganger plukte hem eruit en zag hem voor een inbreker aan. Hoewel wij Pietje wilde zijn en wij hem navolgden, mijn pa nam, helaas voor mijn broer geen voorbeeld aan vader Bell. De broer kreeg een pak voor zijn broek. Maar wij? Wij bleven trouw aan Pietje.

Het ligt er nog steeds, het oude , vergeelde boek, de gerafelde kaft en met de rug die het heeft moeten ontgelden. En de lachende snoet die zo wazig was? Die is nu helemaal verdwenen.
'Uit de overlevering'zei ik toen ik er bij mijn 3 jongens mee aan kwam zetten. Zij wisten niet om welk boek het ging, niemand zou het kunnen weten. De titel was er niet eens meer.
Maar ik hoefde slechts mijn neus maar in de houtige mufgeurende bladen te stoppen en te ruiken, mijn ogen te sluiten. En daar zat ik dan weer als meisje ,tussen mijn broers op de bank. In de kamer van ons ouderlijk huis. Op de vrijdagavond, de Pietje Bell voorleesavond.
Met mijn lachende moeder aan de ene kant van de openhaard. Mijn vader met de stemmetjes aan de andere kant, met het boek op schoot van onze held.
Als ik mijn ogen open doe en mijn jongens de inhoud van het boek mee wil geven, kom ik erachter dat Jozef Geelman heel Noord-Hollands praat. Vader Bell misschien een tikkeltje Westfries. Tante Cato haalt nog net Amsterdam, maar dan houdt het echt wel op.
Ik sla het boek met een klap dicht, 'jongens hier is niks aan, we moeten opa maar vragen voor vrijdagavond, die leest veel leuker voor'
De jongens kijken opgelucht, ze hoeven mijn saaie voorlezen niet meer aan te horen.
En ik? Ik kan me verheugen op een Pietje Bell voorleesavond compleet met mijn gezin. Oma lachend aan de ene kant van de openhaard. Opa met de stemmetjes aan de andere kant, met het boek op schoot van onze held.
Zal ik mijn broers ook maar even bellen?